Bijbel: Genesis 37:25, Exodus 30:34 (NBV-21)
Er zijn weinig bomen die in het najaar zo imposant verkleuren als de amberboom. Met zijn dieprode-gele bladeren is hij wekenlang een sieraad in de tuin.
De Latijnse geslachtsnaam van deze boom, Liguidambar, is afgeleid van het woord liquido wat vloeibaar betekent en ambar dat amber betekent. Amber is een kostbare geurstof die voorkomt in het lichaam van walvissen en potvissen. In de bast van de amberboom bevindt zich een rode harsige gom die kan worden afgetapt en een amberachtige geur heeft. In de Bijbel wordt het balsemhars genoemd. Balsemhars werd gebruikt bij het bereiden van reukwerk.
De Heer zei tegen Mozes: ‘Neem balsemhars, cistushars en galbanum, en naast deze specerijen zuivere wierook, van alles een gelijke hoeveelheid, en bereid daaruit reukwerk, een mengsel zoals een reukwerker dat maakt. Meng er zout door het moet zuiver en heilig zijn.’
Exodus 30, 34